D. Woordenschat

Hieronder zie je drie opdrachten staan. Je kiest hier één opdracht uit om te maken.

D1. Tien moeilijke woorden
Zoek in het boek dat je gelezen hebt naar tien moeilijke woorden. Zet ze in alfabetische volgorde onder elkaar en zet de betekenis erachter zoals die in het woordenboek staat. Maak daarna tien zinnen waarin telkens een van die moeilijke woorden voorkomt. Maak de zinnen zo dat de betekenis
                                                              van de woorden duidelijk wordt.

D2. Titel
Bedenk twee andere titels voor het boek en leg uit waarom je deze hebt gekozen. 

D3. Maak de tekst  leesbaar voor jonge kinderen
Kies een liedje of gedicht waarvan jij vindt dat het past bij het boek. Leg uit waarom je deze hebt gekozen. 

Als je klaar bent met het maken van deze opdrachten, schrijf je op wat je van deze opdracht vond.
Wat ging goed? Wat ging minder goed? En wat ga je de volgende keer anders doen?